- Gegevens
-
Gepubliceerd: donderdag 17 november 2016 14:29
-
Geschreven door Klaas Dijkhuizen
Gisteravond, 15 november, stond de eerste bekerwedstrijd van Lewenborg 1 op het programma. Het met name aan de topborden sterkere Leek (bijna 200 ratingpunten) de tegenstander, gemiddeld echter slechts 24 punten. In elk geval betekende het, dat er hard geknokt moest worden om de winst binnen te slepen. Tenminste, dat zou je van te voren denken.
Van de zenuwen slaap ik tegenwoordig altijd slecht van de maandag naar de dinsdag, maar als dat vrijwel elke week gebeurt, mag je het als het ‘nieuwe’ normaal beschouwen. Wat kwaliteit en inspiratie betreft, lijkt het nog niet direct schadelijk. De openingen leveren meestal maar weinig problemen op, maar in de slotfase komt de vermoeidheid – andere redenen wil ik nog niets van horen - wel steeds vaker aan het licht. Het zij zo.
We beginnen met partij 4. Ramon Middeljans (wit; 1836) – Martien Veldman (1727). Hiervan heb ik niet veel mee gekregen, omdat ze een beetje in een lastig te bereiken hoek van de zaal zaten. Wel vond ik Ramon ergens in de middenfase wat moeilijk staan en schatte het remiseachtig in. Desondanks stond hij opeens naast mijn bord en meldde me dat hij gewonnen had. De wijze waarop is me dus totaal ontgaan.
We gaan verder met bord 3. Aldert-Jan Grashuis (z) tegen Pieter Doller, die ik al vanaf mijn puberjeugd met enige regelmaat tegenkom. Beide hadden 1853 ratingpunten en dan ligt remise in de verwachtingen. Ook van deze partij heb ik niet zoveel van meegekregen, maar vermoedelijk wel het beslissende moment. Volgens mij kon Aldert-Jan op de 30e zet beslissend voordeel bereiken na a4 van wit. Met Pc5 is aanval op dame en pion a4 mogelijk en het is in theorie een technisch gewonnen eindspel. Of Aldert-Jan dit ook daadwerkelijk heeft gespeeld, is mij niet bekend. In elk geval hoorde ik wel korte tijd later dat ook punt 2 door hem was binnen gesleept. ‘Nu nog een halfje’, was de gedachte, ‘en we zijn een ronde verder en een sterke concurrent kwijt.’
We gaan nu eerst naar bord 1. Hier zat Hiddo Zuiderweg (1892) met zwart tegen Erwin Heijnen (1967) een puike partij te spelen. Als zo vaak was het positioneel weer tip-top wat Hiddo liet zien. Langzaam maar zeker werd wit op de damevleugel helemaal weggedrukt naar de onderste rijen. Pionnen op b4 en c4, een paard wat eventueel naar e4 kon en het wachten was op een kansrijke doorbraak via veld c3. Dat feest ging echter niet door. Hiddo koos voor een veilige afruil op de diagonaal h1-a8, wikkelde af naar een zekere, maar wel gelijkstaand eindspel. Het werd remise. Leek werd daardoor echter wel de beslissende tik toegebracht. Tussenstand 2½-1½. We waren door.
Dan het laatste bord. Ikzelf dus. Mijn tegenstander Sander Westerlaan, in rating 1877 tegen 1998, maar daar had ik geen flauw idee van. Het was tot op zekere hoogte een bijzondere partij. Wonderschoon zelfs voor een groot gedeelte. Geïnspireerd door Carlsen, die een Trompowski speelde in de WK-match, koos ik ook na d4, Pf6 weer eens voor Lg5. Gelukkig heb ik daar lang geleden eens een studie van gemaakt. Sander koos wat tam voor de fianchetto op de konings-vleugel en dat betekende dat ik al na zes zetten de opmars e5 kon spelen. Volgens mij heb ik daar wel een half uur over nagedacht en kwam in een duizelingwekkend aantal varianten terecht. Ik speelde het toch vanwege het anders zinloze denkwerk en op basis van intuïtie en dynamisch spel. Op zet acht, twee zetten later dus, dacht ik echter dat ik veel te veel risico had genomen. Een pion achter en een ogenschijnlijk veel slechtere stelling. Teleurgesteld droop ik eerst maar eens af richting toilet, bijna met schaamte zelfs, omdat ik snel dacht te gaan verliezen. Drie zetten later begon het waardeloze gevoel om te slaan in euforie. In de stelling zaten talloze mogelijke combinaties met kans op materiaalwinst. Zeker nadat Sander de pion voorsprong vrij snel weer terug gaf. Tot mijn eigen verbazing bleek de stelling dus opeens werkelijk in alle varianten gewonnen te zijn. Ook bij Sander begon de ernst na de 13e zet duidelijk door te dringen. Ook hij verzonk meer dan een half uur in diep gepeins.
‘Rien ne va plus’, was eigenlijk het motto bij hem. Alleen direct mat voorkomen en zolang als mogelijk geen materiaal verliezen was zijn doelstelling. Het hielp eigenlijk niet. Machteloos was hij en bleef hij. Koning muurvast in het centrum, de torens machteloos in de hoeken. Het was echt een kunstwerk en deze naderde langzaam maar zeker en met vaste hand zijn voltooiing. Toen ik op de 29e zet mijn toren offerde op h7 met pionwinst en bij aanname dreigend mat zou volgen, was de verwachting dat hij me nu zeker de hand zou schudden. Hij koos toch nog even voor het pareren van het mat. Het gevolg was, dat ik daardoor opeens de kluts kwijtraakte. De stelling was nog steeds totaal gewonnen, eigenlijk simpel zelfs. Maar de klok en de eindeloze mogelijke combinaties eisten echter zijn tol bij me. Ik wikkelde onnodig af naar een overzichtelijk eindspel. Wel met ongelijke lopers, maar met een pionnetje meer en kansrijk, was de gedachte. Langzaam glipte de stelling echter uit mijn vingers. Een laatste foutje van mijn kant betekende de remise. Een schrale troost waren de punten van mijn clubgenoten en het bereiken van de volgende ronde. Kunstwerken mogen echter niet zo eindigen en dus was het geen kunstwerk.
Weer eindigde de dag zoals hij begon. Nu ook nog met een continu malend hoofd met de stelling na de 29e zet en weer met een bijzonder slechte nachtrust. Wat is het toch een mooi rotspel af en toe.